
Jurisprudentie
AQ8911
Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/065007-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/065007-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Lagere straf dan de geeiste voor langdurige premiefraude
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/065007-04
Uitspraak d.d.: 1 september 2004
tegenspraak / dnip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2004.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting zijn de volgende beslissingen gegeven:
- het verweer strekkende tot de nietigverklaring van de dagvaarding is verworpen;
- het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie is verworpen;
- verzoeken van de raadsman betreffende het als getuigen verhoren van [getuige1] en [getuige2] en/of het voegen van stukken uit de op deze personen betreffende strafzaken zijn afgewezen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 1997 tot en met 3 april 2000 in de gemeente Epe en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk zijn verplichting als werkgever in de zin van de Coordinatiewet Sociale Verzekering, met inachtneming van de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daaromtrent gestelde regels, niet, niet juist of onvolledig is nagekomen, immers heeft verdachte niet voldaan aan zijn verplichting een loonadministratie te voeren en/of opgave te doen aan het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen van het door zijn werknemer(s) genoten loon;
art 18 lid 2 Coördinatiewet sociale verzekeringen
art 1 lid 1 Loonadministratiebesluit
art 10 lid 1 Coördinatiewet sociale verzekeringen
2. hij op of omstreeks 31 mei 2000 te Oene, gemeente Epe een formulier aanmelding werkgever (van uitvoeringsinstelling GUO) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan dat verdachte op dat formulier heeft vermeld dat er op 3 april 2000 voor het eerst personeel in dienst is getreden bij zijn onderneming [naam onderneming], zulks terwijl verdachte in werkelijkheid reeds voor genoemde datum een of meer personeelsleden in dienst had;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 april 2000 tot en met 30 oktober 2002 in de gemeente Epe en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een of meer formulieren periodieke loonopgave en/of (telkens) een of meer formulieren melding sociale verzekering, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan dat verdachte (telkens) een te laag (totaal) loonbedrag heeft vermeld in die periodieke loonopgaven en/of (telkens) een onjuiste datum indiensttreding en/of uitdiensttreding heeft vermeld in die meldingen sociale verzekering;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid officier van justitie
Namens verdachte is aangevoerd dat het werkelijke premienadeel de grens van € 12.000,- niet overschrijdt zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn strafvervolging. De rechtbank vat het verweer op als een beroep op de ”richtlijn premiefraude werkgevers”, waarin als uitgangspunt wordt gehanteerd, dat een zaak voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking komt, indien het premienadeel € 12.500,- of meer bedraagt en de zaak tenminste drie punten krijgt op grond van de lijst prioriteitsbepaling.
De rechtbank verwerpt het verweer nu uit de stukken blijkt, dat het over de delictsperiode berekende nadeel uitkomt op € 90.277,62 en de onderhavige vervolging bovendien mede betrekking heeft op niet onder de richtlijn vallende misdrijven. De rechtbank overweegt ten overvloede dat zij de vervolgingsbeslissing hooguit marginaal en ex tunc vermag te toetsen.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 1997 tot en met 3 april 2000 in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk zijn verplichting als werkgever in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, met inachtneming van de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daaromtrent gestelde regels, niet is nagekomen, immers heeft verdachte niet voldaan aan zijn verplichting een loonadministratie te voeren en/of
opgave te doen aan het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen van het door zijn werknemers genoten loon;
2. hij op 31 mei 2000 te Oene, gemeente Epe een formulier aanmelding werkgever (van uitvoeringsinstelling GUO) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan, dat verdachte op dat formulier heeft vermeld dat er op 3 april 2000 voor het eerst personeel in dienst is getreden bij zijn onderneming [naam onderneming], zulks terwijl verdachte in werkelijkheid reeds voor genoemde datum personeelsleden in dienst had;
3. hij op tijdstippen in de periode van 3 april 2000 tot en met 30 oktober 2002 in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander, telkens formulieren periodieke loonopgave en/of formulieren melding sociale verzekering, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan, dat verdachte een te laag (totaal) loonbedrag heeft vermeld in die periodieke loonopgaven en/of een onjuiste datum indiensttreding en/of uitdiensttreding heeft vermeld in die meldingen sociale verzekering.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: medeplegen van opzettelijk een der in artikel 10 van de Coördinatiewet sociale verzekering bedoelde verplichtingen niet nakomen, meermalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift
feit 3: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een taakstraf als na te melden op zijn plaats. Bedoelde taakstraf zal moeten worden verricht op een projectplaats als opgenomen in de door de Stichting Reclassering Nederland gehanteerde lijst van projectplaatsen. De rechtbank gaat ervan uit dat de coördinator taakstraffen door fasering of andere modaliteiten op gepaste wijze rekening zal houden met het zeer arbeidsintensieve en seizoensgebonden karakter van de door verdachte met zijn echtgenote gedreven onderneming, zomede met de omstandigheid dat ook die echtgenote bij vonnis van heden tot eenzelfde taakstraf wordt veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen, in samenhang bezien, geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte en zijn mededader zich uit winstbejag en andere bedrijfseconomische overwegingen langdurig en welbewust hebben schuldig gemaakt aan met de sociale verzekeringswetgeving en het loonadministratiebesluit strijdige praktijken alsmede dat zij ter bedekking daarvan ook incidenteel frauduleuze opgaven hebben gedaan. Ofschoon het door het UWV/GUO berekende premienadeel over de niet verjaarde en ten laste gelegde periode zeer aanzienlijk kan worden genoemd, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding voor het tevens opleggen van een qua bedrag gelijke geldboete zoals door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende:
- blijkens de stukken worden verdachte en zijn mededader over de delictsperiode alsnog in de premieheffing betrokken voor een bedrag van € 90.277,62;
- op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld en is ook anderszins niet gebleken, dat er voldoende draagkracht aanwezig is voor de betaling van een (nagenoeg) gelijke boete;
- buitendien komt een dergelijke boete de rechtbank voor als niet passend bij het una via-beginsel, nu dat alleen bij keuze voor administratieve afdoening pleegt te leiden tot een 100% verhoging van het nageheven bedrag;
- op basis van de stukken valt aan te nemen dat het over de delictsperiode in totaal verschuldigde premiebedrag aanzienlijk lager zou zijn uitgekomen indien verdachte en zijn mededader hun verplichtingen als werkgever correct zouden zijn nagekomen en aldus hadden kunnen profiteren van franchises en/of lagere premiepercentages;
- aannemelijk is ten slotte dat de onderhavige situatie zich niet zou hebben voorgedaan indien de belastingdienst haar belastingplichtige beter in het oog had gehouden sedert de in dit verband relevante controle in 1992 en indien zij vanaf 1 januari 1996 uitvoering had gegeven aan het sedertdien bestaande convenant betreffende niet-justitiële gegevensuitwisseling tussen de belastingdienst, de arbeidsinspectie en het UWV.
Gelet op het boven overwogene zal de rechtbank de aan verdachte op te leggen geldboete beperken tot € 5.000,-.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 1, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24 24c, 47, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 10 en 18 van de Coördinatiewet sociale verzekering en artikel 1 van het Loonadministratiebesluit.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- Veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
- Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 5.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Van Harreveld, voorzitter, mrs. Elders en Van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2004.
Mr. Van Baaren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.